“De vreemdeling mag en kan op mijn geloof rekenen”, las ik onlangs ergens. Een boute stelling, die me wel nieuwsgierig maakte. Die arme drommels treffen het maar, dacht ik en ik voelde de jeuk opkomen door de stevigheid van deze stelling. Want wie ís die vreemdeling eigenlijk?
Er komt een beeld naar boven alsof wij de barmhartigen zijn (of moeten zijn) ten opzichte van de vreemdeling en waarbij wij ons geloof als motivator achter ons hebben staan. Als je niet oppast, leidt zo’n perspectief tot een patriarchale houding waarin ík iets geef en ‘de vreemdeling’ iets van míj ontvangt. Dat klinkt wellicht wat scherp, maar ik vind het belangrijk om je bewust te zijn van het perspectief van waaruit je kijkt. Bevind ik mij wel in een gevende positie, of ben ik zelf misschien degene die behoefte heeft om op iemand anders te leunen? Misschien pas ik zelf niet zo goed in het plaatje van mijn collega’s, of sta ik zelf aan de zijlijn van mijn familie, of vinden mijn gemeenteleden mij maar een rare kwibus. Mijn punt is: ga er niet zomaar vanuit dat je zelf aan de veilige, comfortabele, beschouwende en dominante kant staat. Want wanneer je je afvraagt of zíj onvoorwaardelijk kunnen vertrouwen op ónze overtuiging, dan lijkt het alsof het duidelijk is wie wie is.
Wanneer Jezus de voeten van zijn leerlingen wast, is het Petrus die onmiddellijk zegt dat híj juist de voeten van Jezus zou moeten wassen. Het is prima om zo actiebereid te willen zijn, om te willen géven, om de handen uit de mouwen te willen steken. ‘Het is immers zaliger te geven dan te ontvangen’, echoot een stem van vroeger. Maar het is ook een kunst om te ontvangen, misschien wel een grotere dan te geven. Om de zorg van een ander eens ruimhartig aan te nemen en niet afwerend of al te bescheiden te zijn.
Je kunt pas echt iets leren van de spiegelende werking van (Bijbel)verhalen als je beide zijden onderzoekt. Kijk je vanaf een afstand naar die kruiperige tollenaar, of heb je zelf ook trekken van die man? Identificeer je je met het volk dat haar vrijheid tegemoet loopt, of jaag je hen soms onbewust in de richting van het diepe water? Sta je naast Jezus wanneer Bartimeüs weer kan kijken, of zou je zelf meer moeten leren zien? Verwerp je die ontrouwe Petrus hoofdschuddend, of bespeur je het gekraai van de haan in je eigen leven ook weleens? Het is te makkelijk om altijd van boven naar beneden te kijken.
Wat ik eigenlijk wil zeggen, is dat het natuurlijk prima is om de vreemdeling bij te staan, al dan niet geïnspireerd door je geloof. Maar soms is het goed om je eigen dominante positie eens ter discussie te stellen en je af te vragen of je zelf misschien niet die vreemdeling bent. Of de eenling. Of de eenzame. De hulpbehoevende. Altijd maar de sterke willen zijn, is uitputtend. Leg het hoofd maar eens even te rusten. Niet het geven, maar het ontvangen is dan de kunst.
Geef een reactie