(bijbeltekst kun je hier lezen)
Ze zaten aan het einde van de dag bij elkaar. Het was druk in de stad, mensen van heinde en ver waren op deze vijftigste dag na Pesach naar Jeruzalem gekomen om het feest te vieren. Veel verschillende mensen met verschillende gebruiken en verschillende talen. En toch hadden ze ook gemeen dat hun ouders of grootouders of overgrootouders ooit als jood waren vertrokken naar oorden met betere perspectieven. En nu waren ze in hun verscheidenheid even terug.
Het was een rustige zomeravond. Je kon de krekels horen tsjilpen en er zat een merel te zingen op de nok van een huis. De wind waaide zachtjes, nu wel weer.
Eerder die dag was er een plaatselijke storm geweest. Heel plaatselijk, want lang niet iedereen had het meegemaakt. Het was als een hard geruis geweest, zeiden sommigen. ‘Ja, zo was het! Alsof de tocht door het hele huis trok’ – zo zeiden anderen. Weer anderen hadden het over een orkaan die heel plotseling op was komen zetten en waar bliksem uit was geschoten die sommigen zelfs geraakt had. En er hadden allerlei verschillende stemmen geklonken, die door iedereen verstaan werden. ‘Er werd geen woord te veel gezegd, we begrepen het gewoon’. Wie dat laatste zei, werd niet helemaal duidelijk.
Vijftig dagen na Pesach. Maar ook vijftig dagen waren ze nu al zonder hun leraar, hun vriend, hun hoop voor de toekomst, hun leider, hun spiritueel meester. Het leven leek gewoon weer zijn gangetje te gaan. Aanvankelijk waren er nog berichten geweest van mensen die Jezus gezien zouden hebben. Verhalen over bijzondere ontmoetingen, maar wie geloofde daar nou in? Langzaam vervaagde het beeld van Jezus en hadden ze hem los moeten laten. In het begin hadden ze wat voor zich uit zitten turen, alsof ze nog niet konden geloven dat Jezus er echt niet meer was. En nu zaten ze hier, met hun clubje, maar zonder hem. En ook nu meenden sommigen te weten hoe het zat met die wind en dat vuur van eerder die dag. Het was God geweest, zonder twijfel. God had gesproken en zij hadden het meegemaakt. Het was alsof de oude verhalen over Gods openbaring op de berg Sinaï opnieuw plaatsvond.
Het was even stil. Alle versies van wat er gebeurd zou zijn verstomden. Een briesje verkoelde hen. En na een halve minuut zei iemand:
“Dat van dat vuur en die wind en dat geluid, ik weet het allemaal niet. Misschien is het inderdaad zo dat God van zich laat horen. Maar het is bij mij niet zo spectaculair. Eerder klein. Dan voelt het alsof…..alsof ik inderdaad heel zachtjes de wind in mijn hoofd voel. Dan voel ik alsof er een draadje ontstaat dat ik af moet maken. Een soort begin van enthousiasme, geestdrift…dat heb ik soms als ik denk dat het tóch zin heeft, dat leven van ons….zou dat iets met God te maken hebben?”
Een van de vrienden van Jezus keek wat mistroostig en maakte aanstalten om iets te zeggen, maar leek er de kracht niet voor te hebben. Maar even later begon hij toch: ‘Ik voel me bijna schuldig. Onze leraar is vermoord, in deze zelfde stad, krap twee maanden geleden, en nu zitten we hier op dit oogstfeest. Het is raar, maar het is niet alleen verdriet wat ik voel. De afgelopen tijd verzwolg ik bijna in mijn woede, tranen en frustratie, maar hier, nu, merk ik ook dat het einde van Jezus niet het einde van onze beweging hoeft te zijn. Lang heb ik gedacht dat Jezus het koningschap zou herstellen, dat hij de Romeinen een schop onder hun kont zou geven, maar heel langzaam begint er een ander beeld te ontstaan. Alsof ik nu pas begrijp wat hij eigenlijk bedoelde met dat Koninkrijk. Vanmiddag zaten we in een kring met mensen van heinde en ver en vertelden we hen over Jezus. Hoe hij die keer met die vrouw bij die put zat te praten toen wij terugkwamen van het boodschappen doen bijvoorbeeld. Of die keer dat hij troost bood aan die ouders die hun kind verloren hadden. En Andreas vertelde over meerdere keren dat Jezus op de rustdag er toch voor koos om zich in te zetten voor mensen die ziek waren. Wat is nou belangrijker? – zei Jezus dan. De regels of de mensen?’
Andreas ging verder: ‘alles wat we over Jezus en zijn controversiële gedrag vertelden, leek meteen begrepen te worden. Zelfs al die mensen van heel ver weg, die niet eens Aramees spreken en onze cultuur nauwelijks begrijpen, snapten meteen wat we bedoelden met ons enthousiasme. Ja, die kring vanmiddag, dat was heel bijzonder. Alsof alles op zijn plek viel en we ons allemaal begrepen en gehoord voelden. Het was gewoon liefdevol.’
Het was opnieuw stil. Tenminste, zo leek het. De krekels tjilpten wel door en in de verte hoorden ze een trekker in de korenvelden. Het was immers oogstseizoen. Maar ze wisten even niet meer wat ze moesten zeggen.
‘Maar is er dan helemaal geen storm geweest vanmiddag? Met vuur en wind?’, vroeg iemand.
“Ach, antwoordde de oudste van de groep, ene Lucas, ”, misschien komt dat wel door mij. Ik zat vanmiddag wat te mijmeren, en soms gaat een gedachte een eigen leven leiden. Voor je het weet heeft de halve stad het erover. Weet je – ik voel me gewoon enorm verbonden met Jezus. Nog steeds. Ik wandel nog met hem, eet met hem, discussieer met hem. Ik raak hem nog aan en Hij mij. Kon het altijd maar zo blijven. Want zo dood zijn, is toch een beetje leven. Zo kan ik ’s avonds tenminste gerust in slaap vallen. Zo kan ik het verdriet aan. Zo kan ik nog op hem terugvallen. Op hem blijven hopen. In de Jezus-bubble blijven. Natuurlijk wordt het beeld minder scherp, verdwijnt het geluid van zijn stem uit mijn geheugen. Langzaam, maar zeker gaat dat zo. Zijn geur, zijn stem, zijn manier van doen, zijn lach, zijn ogen…het wordt steeds mistiger. Wazig.
Zoals ik al zei: ik zat wat te mijmeren. Over God die op de Sinai de wet aan de joden gaf. Maar ik ben geen jood. Wat heb ik dan als richtlijn, dacht ik. Die Tora, die krijgt voor mij eigenlijk handen en voeten door wat Jezus steeds deed: gewoon, in actie. Zoals die keer dat er brood voor iedereen was. En toen, die keer, dat wij zo bang waren en hij ons gerust stelde in die boot. De golven kunnen nog zo hoog zijn, maar het is niet goed om je daardoor te laten overspoelen met angst. Of die keer dat die vrouw gestenigd zou worden en hij er pontificaal voor ging staan en de groep uitdaagde om eerst eens naar hun eigen blazoen te kijken. Dat soort dingen! Zo was hij toch? Dát is mijn leidraad. Zó wil ik zijn. En het voelde vanmiddag even alsof ik alles begreep. Gemeenschap. De ander. Begrip. Ik voelde me helemaal één met ieder levend wezen in deze stad. Ik heb een aantal mensen verteld over deze ervaring die ik vergeleek met die oude verhalen over God die zich op een berg aan mensen openbaarde. En dat het voelde alsof ik vervuld werd van een kracht van liefde waar ik zelf geen controle over had. Ja, ik denk inderdaad dat ik dat gevoel wel God wil noemen. Het emotioneert me eerlijk gezegd behoorlijk.” Hij pakte een doek om zijn ogen de deppen. De rest van de groep schoof wat ongemakkelijk op de stenen heen en weer.
“Ik denk”, zei iemand van de groep van Andreas, “dat we aan de slag moeten. Misschien bedoelde Jezus dat wel toen hij zei dat hij terug zou komen. Misschien moeten we zijn woorden anders begrijpen. Misschien was het wel nodig dat hij ruimte zou maken, anders zouden we tot in lengte van dagen afhankelijk zijn van hem. Hij zou het ons blijven voordoen, hij zou voorop blijven lopen en zij zouden tot in de eeuwigheid zijn fans zijn. Hij komt tot leven in ons. Dat is volgens mij de sleutel. Wij moeten doen wat hij deed”
Ze waren er vol van. Het verdriet over zijn dood veranderde in enthousiasme om het door te geven. Geestdrift had zich in hen vastgezet. De krekels trokken zich er weinig van aan en de trekker sloeg de bocht om, toen ze zich realiseerden: morgen is de eerste dag van de rest van onze missie.
Recente reacties