Unapologetic. Dat is de titel van een boekje. De Nederlandse vertaling is: Dit is geen verdediging. Het gaat over de kerk en het christelijk geloof. Nu is het daar niet uniek in. Ik lees wel eens vaker een boekje met meningen over God, of over de rol van de kerk, over theologie en wat mensen menen te weten over God in de wereld. Maar dit boekje is een ander boekje.
Dit boekje is een pleidooi. Het is een oproep. Het probeert ons (mensen die ook wel eens een kerk van de binnenkant bekijken) te laten inzien dat het echt niet nodig is om met een verontschuldigend gebaar over God te praten (‘als je dat niet prettig vindt, mag je ook gewoon Liefde zeggen’) of ons in hoeken en gaten te wurmen om maar niet als betreurenswaardige, naïeve, goedgelovige en volgzame Christen-schapen gezien te worden (‘in onze kerk hoef je echt niet gelovig te zijn hoor’). Waarom lijkt het alsof wij (ik?) zo vaak een excuus nodig hebben wanneer het gaat over een leven met God of het bezoeken van een kerk, laat staan het werken erin? Of ben ik misschien een uitzondering en verkeer ik als minderheid in kringen waar ik meewarig word aangekeken omdat ik infantiel ben en niet zonder een ingebeelde papa in de hemel kan functioneren? Jíj dominee geworden Jelle? Geloof jij in die prehistorische onzin? In een kerk!? Met een orgel en dan van die stoffige psalmen? En dat ik mezelf dan soms iets hoor zeggen wat ik eigenlijk waardeloos vind – over hoe modern we zijn en hoezeer in de maatschappij en hoe kritisch en zo. Terwijl ik eigenlijk gewoon bedoel: Ja, ik geloof dat ik geraakt kan worden door een kracht die in mij en buiten mij werkt. Ja, ik raak soms ontroerd door een gevoel dat boven mijzelf uitstijgt. Ja, ik geloof in God.
Ik was bij een lezing. Er werd gesproken over wonderlijke ervaringen die empirisch gezien niet gestaafd kunnen worden. We hoorden verhalen van metafysische berichtenoverdracht, voorbeelden van paranormaal invoelen en de resultaten van onderzoeken waaruit bleek dat er een onzichtbare communicatielijn bestaat tussen moeders en kinderen (ook over grote afstand, trouwens). Ik wil niet cynisch zijn, maar deed wel een observatie: het werd geaccepteerd als een premisse, als een gegeven. Ik hoorde zachtjes mooi, mooi en zag instemmend geknik. Wonderverhalen zonder excuus. Tekenen zonder apologetisch kader.
Ik was verbaasd over zoveel geloof bij het publiek. En ook een klein beetje jaloers. Zo kan het dus ook. Het verhaal had een rechtzinnigheid die ik stiekem wel bewonder. En toen ik deze week een collega hoorde praten over de open koffieochtend die altijd begint met gebed, want we zijn in een kerk en daar bidden we, toen dacht ik terug aan dat boekje. En ik nam mezelf voor om mijn coming out als dominee, als mens met God, als kind van God ook door te zetten in die kringen waar dat bepaalt geen trofee meer oplevert. Ik heb helemaal geen verhaal nodig, want ik heb al een verhaal. Mijn verhaal met God als constante onderstroom in mijn leven – mysterieus, soms vluchtig, ongrijpbaar maar altijd aanwezig.
Amen
Hartverwarmend Jelle, bedankt.