”En werp al onze zonden en ongerechtigheden achter U in de poel der eeuwige vergetelheid amen”.
Pake zijn gebed was voor mij als kind indrukwekkend ingewikkeld. Die
poel klonk altijd onheilspellend, en de plechtige toon waarop hij deze woorden zijn keel uitstootte maakte het gebed niet minder beangstigend. Al onze zonden. Wat zijn dat eigenlijk?

 

Met Aswoensdag begint de veertigdagentijd. Een voornamelijk katholiek gebruik waarbij mensen een kruisje op hun voorhoofd getekend krijgen door de priester, die daarbij de woorden gedenk, mens, dat je stof bent en tot stof zult wederkeren uitspreekt. Als je dat negatief uitlegt klinkt er iets in door alsof je je niet hoeft in te beelden dat je iets betekent, en slechts een bevestiging van het vonnis dat God over de mens uitsprak na de zondeval in Genesis 3. Haal je maar niets in je hoofd. Je deugt niet als mens. Een stofje, dat ben je.

Maar…die god is niet mijn God. Of misschien beter: die menselijke interpretatie is niet mijn interpretatie. Hoe zou Jezus de teksten in Genesis hebben gelezen? Als ik probeer te snappen wie Jezus was, dan kom ik zelden een veroordeling tegen. Bij deze man, die zo dicht bij een leven met God stond, zie ik nooit een diskwalificatie van mensen voorbijkomen. Eerder voel ik me aangespoord om een leven te leiden in pure vorm, met je hart, gebruik makend van je talenten, zoekend naar het pad waarop je samen met God kunt gaan. Alles wat mij daarvan afhoudt is ‘zonde’. Wanneer ik mezelf of anderen te hoge verwachtingen opleg, is dat zonde. Wanneer mijn pogingen om aanzien en invloed te krijgen me overspoelen, dan is dat zonde. Wanneer ik me voortdurend moet spiegelen aan anderen, is dat zonde. Alles wat mij tegenhoudt om me te kunnen ontplooien als kwetsbare mens, die het leven neemt zoals het komt, is zonde. En zo is het zonde om de dingen die je belangrijk vindt niet te doen, omdat je bang bent voor schut te staan.

Dat askruisje zegt niet dat je een stofje bent, of waardeloos. Juist niet. Het zou misschien juist een aanmoediging kunnen zijn: toe maar. Geef niet op. Je hebt een pad te gaan, loop niet aan jezelf voorbij. Vind rust in je ziel. Raak jezelf niet kwijt. Dat zou zonde zijn.

Om dat pad te vinden, mogen we in de leer bij Jezus. Niet omdat hij ons een cursus self-improvement geeft, of een handleiding de perfecte mens kan overhandigen. Hij zegt: Ik zal u rust geven. Overgave. Acceptatie dat ik niet beter ben dan de ander. De schuldgevoelens over mijn fouten hoeven me niet op te slokken. In dat leerproces neemt Jezus ons bij de hand. Dat hoeft niet, maar is een uitnodiging. Misschien mogen we dat zien als Jezus’ antwoord op zonde.

Wij zijn van stof, zullen tot stof wederkeren, maar mogen in de tussentijd proberen te leven met overgave. Het zou zonde zijn om dat te vergeten.